Liefste Club,
We leerden elkaar in Londen
kennen. Op 16 maart 1995 ging je in een kolkend Stamford Bridge kansloos kopje
onder. Maar ik besloot jouw Britse spirit voor eeuwig te beminnen. Mijn Brusselse
vriendjes bespotten onze relatie, maar we besloten al snel samen te gaan wonen.
Onze slaapkamer kleurde blauw en zwart. De kleuren van ons hart.
Een jaar later schonk je me
zilver en goud. Eremetaal dat blonk van jouw bloed, zweet en tranen. Dronken
trots & glorie uit Brugse bekers. Na jouw ereronde op de Heizel-piste
smachtte ik jaarlijks naar triomftochten.
De goudstandaard gold echter
enkel in Brussel. Op Olympia volstond in mindere tijden een nat truitje als
zoenoffer. De zeebries uit de noordelijke kelen die jouw Sturm und Drang voedde,
overstemde elke zucht.
Ik voelde me gelukkig bij jou. Je
werkte hard, kloeg nooit over de staat van onze akker en nam me zo nu en dan
mee naar het Europese Kampioenenbal. We waren een succesvol, maar bescheiden
koppel. Volks en vriendelijk. Graag gezien in de Vlaamse voetbalwereld.
Onze familie groeide en Olympia
breidde uit tot Jan Breydel. Je knipte op mijn vraag jouw burgemeesterband door
en haalde een dokter binnen. Een giftige injectie, zo bleek later, die me ook
nog eens de mond snoerde.
Wanneer na enkele boerenjaren het
succes uitbleef, smeet je immers in 2006 ons huismeubilair op de vuilnisbelt.
Fundamenten van ons verleden gelakt in sentiment koudweg op de straatstenen.
De eerste stevige tik die je me verkocht. Een monumentale blunder. Je was jouw boerenverstand kwijt en verloor mijn vertrouwen.
De eerste stevige tik die je me verkocht. Een monumentale blunder. Je was jouw boerenverstand kwijt en verloor mijn vertrouwen.
Met de hakbijl herschiep je onze
tuin tot een trainerskerkhof van lijken met beperkte roem. Onder bescheiden
druk van enkele verdwaalde Vikingen uit Bergen en Kopenhagen verkocht je me
opnieuw enkele rake klappen. En dat in eigen huis.
Toen de mauve aartsrivaal in 2010
er ook het goud kwam wegkapen, leek Jan Breydel definitief behekst. Bovendien
verloren we de titel van Vlaanderens mooiste na een dramatische nederlaag (6-2)
in de Arteveldestad.
Na deze mokerslag verleidde je me
opnieuw met stijlvol adriestocratisch spel, maar jouw nieuwe mecenas zag weinig
in die verjongde vereniging zonder winstbejag. Hij plaatste een koster op het
kerkhof om een nieuw resultaatsgericht geloof op te leggen. Je bekende schuld
voor de kommer en kwel van de voorbije jaren en beloofde beterschap.
Een samenlevingscontract moest
onze banden opnieuw versterken. Je zwoor een dure eed van zweet en kreeg carte
blanche om ons huis te herschikken. Met een nieuw slot op de deur stal je echter
mijn laatste sleutel naar het verleden.
Mack The Knife sneed de broze
vertrouwensband opnieuw door, stinkend naar het angstnat van een gladde paling. Het verzekerde strijdersvocht bleek al snel een proletariërsparfum.
In dat rottend sfeertje verkoop je me nu weer
vaker een tik. Soms tot drie maal per week. Als een bont en blauw geslagen
levensgezel onderga ik lijdzaam ons blauwzwarte lot. Met jouw kil
professionalisme verdween de passie.
Gelaten staar ik naar jouw Brugse farce
die wegzakt in ons moeras. Alsnog smachtend naar een teken van leven schreeuw
ik ‘Bruges Till I Die’. Maar met een grijns groet je onze doodsengel in de
catacomben van onze tempel in verval.
We wonen in een huis dat ik niet
langer herken. Een huis van wantrouwen. Jouw hooggeschoolde meesters dreigen
wekelijks met een uitverkoop. Jouw Vlerick-presessen degraderen onze inboedel
tot dobbelstenen. Wie er vaak genoeg mee gooit, oogst ooit wel eens succes.
Met een waterige blik kijk ik
vanuit onze gloednieuwe luie zetel naar de mistige sluiers van het oude Club.
Een hardbevroren veld, verwarmde staantribunes. Bont en blauwe lippen,
blauwzwarte harten.